Vergroot lijken hooiwagens zo weggelopen uit “War of the worlds”, de verfilming van het gehoorspel van H.G. Welles: aliens op lange poten. Elke zomer neemt het hoogtepunt van hun invasie plaats. Gelukkig zijn ze niet zo destructief als de science fiction aliens. Ze hebben zelfs iets grappigs als ze al tastend met hun (tweede paar) poten een weg zoeken door het struikgewas.
Hooiwagens behoren tot de spinachtigen, maar hebben toch een iets grotere aaibaarheid dan de spinnen. Toch worden ze een beetje een uit het oog verloren als studieobject. Hun lichaam, het kopborststuk en achterlijf, vormt één geheel, wat het grootste verschil is met de spinnen. Ze hebben ook maar twee ogen en niet de zes of acht ogen van de spin. De ogen staan op een heuveltje op het lichaam (onderscheid met mijten) en is een belangrijk determinatiekenmerk.
Sommige hooiwagens zijn nog kleiner dan een speldekop, andere zijn wel meer dan tien centimeter lang door hun lange poten. Deze laatste behoren tot de familie van de “echte hooiwagens”. Ze zijn het eenvoudigst waar te nemen.
Lange tijd dacht ik dat er maar één soort bestond – DE hooiwagen, maar de ontdekking van de strekpoot (Dicranopalpus ramosus) in de tuin veranderde dit. Het is een soort die pas sinds de jaren negentig van vorige eeuw in België waargenomen wordt! In rusthouding maken ze als een volleerde ballerina een spagaat om zo volledig één te worden met een tak. Hun kopborststuk lijkt dan op een afgestorven bladknop (zie bovenste en onderste foto). Eens verstoord, veren ze recht en lopen ze zoals de andere hooiwagens. Ze hebben grote palpen die doen denken aan de scharen van een kreeft. Dit maakt ze eenvoudig te determineren. De mannetjes zijn gemakkelijk te herkennen door hun zorromasker.
Twee Leiobunum soorten – ze hebben geen nederlandse naam – komen in het Gelaag voor. De mannetjes lijken sterk op elkaar: kleine roodbruine bolletjes met heel lange zwarte poten. De vrouwtjes zijn uit elkaar te houden door hun tekening op de rug: Leiobunum rotundum heeft een driehoekje, een denneboompje, terwijl Leiobunum blackwalli eerder een ankervormige tekening vertoont. Dichterbij zie je beter het verschil voor beide soorten : Leiobunum rotundum heeft een lichtere streep tussen de donkere oogranden. Omgekeerd heeft Leiobunum blackwalli een donkere middenstreep en lichtere oogranden.
De rode hooiwagen (Opilio canestrinii) is misschien wel het meest waar te nemen. Het is een soort die blijkbaar de gewone hooiwagen (Phalangium opilio) aan het verdringen is.
De tot nu toe opgesomde soorten zijn het gemakkelijkst waar te nemen omdat ze op bladeren van brandnetels en braamstruiken rusten. Mitopus morio vind je iets meer verscholen in de dichtere begroeiing, maar door zijn donkere zadeltekening goed te herkennen. De vrouwtjes kunnen echter wel sterk in kleur varieren. Van de kleinste soorten echte hooiwagens heb ik enkel de bonte hooiwagen (Paroligolophus agrestis) gevonden. Je kan ze sneller verwarren met echte spinnen.
Een overzicht van de waargenomen soorten wordt gegeven in de tabel. Op de bonte hooiwagen en strekpoot soorten na, zijn alle foto´s genomen in het Gelaag.
Ik sluit niet uit dat er nog andere soorten voorkomen (vooral de op de bodem levende soorten).
Soortnaam |
Mannetje |
Vrouwtje |
Paroligolophus agrestis(Meade, 1855) Bonte hooiwagen |
||
Opilio canestrinii(Thorell, 1876) Rode hooiwagen |
||
Leiobunum rotundum(Latreille, 1798) |
||
Leiobunum blackwalli(Meade, 1861) |
||
Mitopus morio(Fabricius, 1799) |
||
Dicranopalpus ramosus(Simon, 1909) Strekpoot |
Voor wie meer wenst te weten over hooiwagens raad ik het boekje “De Nederlandse hooiwagens (Opiliones)” van Hay Wijnhoven (2009) aan. Alle Belgische soorten – op één na – staan beschreven. Het is voor mij een aanzet geweest deze beestjes van nabij te bekijken. Ook op websites zoals die van ARABEL en van Luc Vanhercke vind je meer informatie.
Herman Walgraeve.