Situering en statuut
Het kleine landschapselement langs de Klokputweg in Sint-Pauwels is 1.400m² groot. Het situeert zich in het ruilverkavelingsgebied ten zuiden van het spoorwegpad en ten noorden van de Grauwesteenstraat. Het is eigendom van de gemeente Sint-Gillis-Waas en werd in de zomer van 2004 in beheer gegeven van Natuurpunt.
Het gebiedje bestaat uit een ondiepe eutrofe waterpartij met langzaam hellende oeverzone die wordt omgeven door hoger gelegen houtkanten. De site behoort tot een zone van matig natte lichte zandleemgronden die zich abiotisch onderscheidt van de omgevende drogere lemige zand- en zandgronden. Anders gezegd betreft het een kleine vochtige depressie in het landschap. Het gebied behoort tot de hydrografische zone ‘Noord-zuidverbinding’.
De afwatering gebeurt vanuit de Grauwesteenbeek in noordelijke richting via de Zuidelijke watergang richting Schelde. Het KLE heeft een landbouwverleden en maakte als laag gelegen vochtige zone deel uit van een groter weilandperceel. Deze zone was gezien haar abiotiek, landbouwkundig van mindere waarde en werd bijgevolg relatief extensief gebruikt als paardenweide. De aanwezigheid van soorten zoals Zilverschoon, Geknikte vossenstaart en Zeegroene rus getuigen nog van de vochtige, voedselrijke weilandvegetatie met wisselende grondwaterstand van weleer (Zilverschoongemeenschap). Circa twee decennia geleden werd aan de zuid- en westkant een houtkant met wilg aangeplant door de plaatselijke jachtrechthouder. De Ruilverkaveling haalde de bestaande depressie uit het landbouwareaal en richtte de site in als KLE. De inrichtingswerken bestonden in hoofdzaak uit het dieper uitgegraven van de depressie, het voorzien van een langzaam hellend oeverprofiel langs de oostzijde en de aanplant van een gemengde houtkant op de hoogste zone in het oosten.
Natuurwaarden en beheer
Bij het in beheer nemen was de hele moerasoever in staat van primaire verbossing. Het grootste deel van de oppervlakte was bezet met opslag van Zwarte els. In het zomerhalfjaar 2004 werd deze opslag volledig manueel verwijderd en werd de site vrij vlot gekoloniseerd door een gradiënt van voedselrijke moerasvegetaties (inventarisatie zie bijlage). De verdere ontwikkeling van een moerassige zone aan de poel vereist een aangepast beheer. In de eerste plaats dient houtopslag blijvend manueel bestreden te worden. Verder is een extensief maaibeheer (maaien in de nazomer) noodzakelijk. De belangrijkste gemeenschappen die zich zullen ontwikkelen met dergelijke abiotiek onder een jaarlijks laat maaibeheer zijn vegetaties uit de Tandzaad- klasse (deel van de poel dat vrijwel heel jaar bloot staat aan inundatie), de Riet-klasse (plaatsen die groot deel van het jaar onder water staan maar in de zomer zo goed als droog vallen) en de Klasse der natte strooiselruigten (vochtige tot natte overgangszone naar hoger gelegen houtkant). Reeds tal van kensoorten werden anno 2005 aangetroffen. Zo werden mengvegetaties van moeraspioniers (o.a. Goudzuring, Moeraskers, Blaartrekkende boterbloem en Veerdelig tandzaad), moerassige ruigtes (Moeraswalstro, Watermunt, Moerasrolklaver, Gevleugeld hertshooi, Grote kattenstaart) en voedselrijke moerasgemeenschappen (Grote lisdodde, Grote waterweegbree, Oeverzegge, Hoge cyperzegge en Wolfspoot) aangetroffen.
De drie houtkanten zullen cyclisch gekapt worden. Kwalitatieve en goed beheerde houtkanten zijn van uitermate groot belang in het landbouwgebied dat plaatselijk door de Ruilverkaveling tot een structuurloos landschap werd herschapen. De bestaande houtkanten (zuiden en westen) zijn ingericht en beheerd als lijnvormige wijmenbosjes (salix) met ruige ondergroei. Hiervoor wordt een hakhoutbeheer met een kaprotatie van 3 à 4 jaar vooropgesteld. In het oosten ontwikkelt zich een primaire, gemengde houtkant op het hoger gelegen stuk. Deze bestaat uit Zwarte els, wilg en enkele andere aangeplante soorten (Gelderse roos en Gewone es). Ondertussen heeft zich een natuurlijke verjonging plaatselijk doorgezet. Gezien de samenstelling zal deze houtkant massiever van aard zijn en een kaprotatie van om en bij de 10 jaar volstaan. Op die wijze wordt er potentiële broedgelegenheid gecreëerd voor een aantal typische (en in het Waasland kritische) soorten van ruigere struwelen en houtkanten zoals Geelgors (nog enkele broedkoppels aanwezig in omgeving), Braamsluiper en Fitis. De zuidelijke houtkant werd gekapt in de winter 2004-2005.
Externe factoren en beheer
Een belangrijk extern knelpunt is de hydrologie van het gebied (zowel kwalitatief als kwantitatief). De infiltratiegebieden zijn exclusief intensieve landbouwgronden (in hoofdzaak maïsteelt en commerciële fruitteelt). De poel fungeert als laagte in het gebied en staat bloot aan inspoeling van nutriënten vanuit de omgevende gronden. Heel het gebied wordt grondig ontwaterd waardoor de poel in het zomerhalfjaar dreigt droog te vallen.
Langs de westelijke grens bevindt zich een hoogopgaande bomenrij (populier) met een matige ontwikkeling van de westelijke houtkant en een sterke aanrijking van het water (beschaduwing, bladen takkenval) als gevolg. Wanneer de poel zijn laagste waterpeil bereikt in de zomer (met o.a. opwarming en eutrofiëring tot gevolg) werkt deze externe aanrijking een zuurstofuitputting in de hand. Verder worden er in samenwerking met de plaatselijke jachtrechthouder stappen ondernomen om op de omgevende akkerpercelen (actueel maïsakker) zomergranen in te zaaien ter ondersteuning van akkervogels in het algemeen en de Geelgors in het bijzonder. In dit kader is het eveneens niet onbelangrijk dat de aangrenzende berm op ecologische wijze wordt beheerd.
Meer info: Tim Audenaert