Tijdens de maand oktober komen de eerste grauwe ganzen toe en de aantallen kunnen in de omgeving van de Grote Geul oplopen tot meer dan 1000 ganzen. De kolgans is minder talrijk aanwezig, af en toe tellen we een groep van maximaal 500 kolganzen. Meestal vertrekken de ganzen tijdens de maand februari terug naar het noorden. De Canadese gans is het ganse jaar aanwezig, tijdens het winterhalfjaar is een groep van een 150 Canadese ganzen geen uitzondering. De wilde eend blijft met ruime voorsprong de talrijkste eend en kan een wintermaximum bereiken van 250 exemplaren. Soms start de slobeend in oktober met een 100-tal maar valt dan terug tot enkele exemplaren. De tellingen leveren tijdens de wintermaanden voor kuifeend, bergeend, krakeend, wintertaling en tafeleend lage cijfers op ( < 10 ex. per soort). De smient is een wintergast, het aantal varieert en kan een maximum bereiken van een 100-tal smienten . In de weiden naast de Sint-Kornelistraat overwintert er een groep meerkoeten met enkele waterhoenen ( maximaal 150 ex.). Op de plas pleisteren regelmatig ook enkele futen en aalscholvers. De grote zaagbek en de roerdomp blijven een zeldzame verschijning.