Fotogids ascomyceten (zakjeszwammen) - samengesteld Marc De Meireleir & Dirk Baert
- op de grond
- op kruiden 1
- op kruiden 2
- op hout en bladeren 1
- op hout en bladeren 2
- op bomen en struiken 1
- op bomen en struiken 2
Standaardlijst van Ascomyceta van Vlaanderen en het Brussels Gewest (STERBEECKIA KVMV V.Z.W.) - Declercq Bernard & Leysen Raf
Fotogids myxomyceten (slijmzwammen( - samengesteld Marc De Meireleir - microscopie Dirk Baert
- 2020 - fotogids-slijmzwammen_1-42
- 2020 - fotogids-slijmzwammen_43-78
- 2020 - fotogids-slijmzwammen_79-113
- 2020 - fotogids-slijmzwammen_114-151
- 2020 - fotogids-slijmzwammen_152-199
Doel
Als paddenstoelen in het veld niet met zekerheid op naam kunnen gebracht worden en nader onderzoek nodig is, kunnen ze meestal nog wel enkele dagen in een koelkast vers bewaard blijven. Als deze tijd niet volstaat of een determinatie twijfelachtig uitvalt, of ook als het blijkt te gaan om een bijzondere soort, gaan we best over tot drogen, zodat microscopisch onderzoek ook op latere datum mogelijk blijft, om een determinatie te bevestigen of bij te sturen.
Aandachtspunten vooraf
- Veldfoto’s van groeiplaats en paddenstoel zelf: van boven, opzij en onder
- Noteren van vindplaats en datum
- Correct inzamelen: bv. met steel incl. voet en zonder de steel te beduimelen
- Noteren van kenmerken die bij drogen zullen veranderen of verloren gaan:
- afmetingen van hoed en steel (drogen doet krimpen)
- kenmerken als geur, breekbaarheid, kleverigheid, …
- Sporenneerslag (sporee) op wit papier
Principes van het drogen
- Temperatuur ongeveer 35°C
- Gedurende 12 tot 48 u. naargelang de grootte. Van grote exemplaren kunnen we de steel overlangs doorsnijden en volstaat van de hoed bv. een kwart (van rand tot centrum).
- Tijdens het drogen moet verdampend vocht kunnen ontsnappen Een volledig gedroogd exemplaar heet een “exsiccaat”.
Voorbeeld van een eenvoudige maar efficiënte opstelling
- De componenten
- A. onderste metalen doos zonder deksel, met daarin een dimbare gloeilamp (35W) gemonteerd, verbonden met dimmer (G) die het vermogen gepast kan verminderen;
- B. bovenste metalen doos met geperforeerde bodem en met deksel (F), dat op een kier zal gelaten worden. In deze doos komen:
- C. uitgesneden stukken harde plastic als warmteverdelende bodembedekking;
- D. schaaltjes waarin de paddenstoeltjes of paddenstoeldelen gelegd worden, telkens op papiertjes met referentienummer of -code (schaaltjes mogen ook dieper of groter);
- E. thermometer voor regelmatige controle
Bij onderdeel A: aandacht voor elektrische veiligheid:
- houten plankje tussen lamphouder en metalen wand
- plastic buisje door metalen wand, waardoorheen de draad naar binnen geleid word
Bovendien stellen we de uitrusting in werking in droge omgeving en brengen we er geen druipnat materiaal in. De metalen behuizing kan eventueel geaard worden
- Opstelling
Het verschuiven van het deksel is een bijkomende manier om de temperatuur te regelen.
Insluiting en bewaring van het gedroogde materiaal (de exsiccaten)
- Na beëindiging van het drogen, best 1-2 uurtjes wachten alvorens te verpakken.
- Best in sluitbare of dicht te lassen plastieken zakjes, voorzien van de nodige gegevens.
- Een sporee kan je mee insluiten in een zakje.
- Droge bewaarplaats.
- Jaarlijks een “diepvrieskuur” van een tiental dagen, om hardnekkige organismen de baas te blijven.
Veel succes! Zo kan je mee de wetenschap een dienst bewijzen. Je vragen of ervaringen zijn altijd welkom: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
Werkgroep natuurstudie 9 nov. 2010 - tekst & foto's : Hugo De Beuckeleer - Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
Korte oefensessie, toegespitst op het belang van volgende punten bij het identificeren van paddenstoelen:
- kleur sporee (sporenneerslag)
- veranderlijkheid hoedkleur
- aanhechting plaatjes
- bijzondere steelkenmerken
- poriëngrootte bij gaatjeszwammen
Deze oefensessie sloot aan bij het eerdere artikel "Kijken naar paddenstoelen 1”. In wat volgt beperken we ons tot de soorten die op 9 november 2010 aan bod kwamen.
1. Aandachtspunt: kleur van de sporee (sporenneerslag)
Dit gegeven is nl. betrouwbaarder dan andere kleurkenmerken bij paddenstoelen. De kleur van de sporee verschilt vaak van die van de plaatjes, vooral bij een jonge paddenstoel.
Voorbeelden 1.1 en 1.2: Dennenvlamhoed en zwavelkop groeien beide op dood hout. De sporee vormt een markant verschil:
1.1 - Dennenvlamhoed (Gymnopilus penetrans) |
||
Sporee geelbruinachtig |
||
St.-Gillis-W., Stropersbos, 8-nov-2010 |
1.2 - Gewone zwavelkop (Hypholoma fasciculare) |
||
Sporee donker paarsbruin |
||
Stekene, Steengelaag, 15-nov-2006 |
Voorbeelden 1.3 en 1.4: Streepsteelmycena en langsteelfranjehoed zijn evenmin verwant. Hun gedaante vertoont wel enige gelijkenis, maar de sporee helemaal niet (zie ook 4.1. Bijzondere steelkenmerken).
1.3 - Streepsteelmycena (Mycena polygramma) |
||
Sporee witachtig, zoals bij andere mycena's |
||
St.-Gillis-W., Stropersbos, 8-nov-2010 |
1.4 - Langsteelfranjehoed (Psathyrella conopilus) |
||
Sporee zwartachtig. Bij vele franjehoedsoorten is de sporee zwartpurper |
||
St.-Gillis-W., Stropersbos, 30-okt-2010 |
Voorbeeld 1.5: Fopzwammen hebben vleeskleurige plaatjes. Nochtans is de kleur van de sporenneerslag spierwit.
1.5 - Schubbige fopzwam (Laccaria proxima) |
||
Witte sporee |
||
St.-Gillis-W., Stropersbos, 8-nov-2010 |
2. Aandachtspunt: veranderlijkheid van de hoedkleur
Bij een aantal paddenstoelsoorten zijn kleur en kleurenpatroon van de hoed afhankelijk van de vochtigheidstoestand (hygrofane verkleuring). Enkele voorbeelden:
2.1 - Botercollybia (Collybia butyracea) |
||
St.-Gillis-W., Stropersbos, 8-nov-2010 |
St.-Gillis-W., Stropersbos, 27-okt-2006 |
St.-Gillis-W., Stropersbos, 20-sep-2010 |
2.2 - Vroege franjehoed (Psathyrella spadiceogrisea) |
|||
Een vroeg verschijnende soort, waarvan bepaalde variëteiten ook in najaar te voorschijn komen, soms massaal zoals hieronder langs een pad met houtsnippers:
|
|||
Tielrode, Roomacker, 17-okt-2009 |
Aangezien een uitdrogingsproces verloopt in de tijd, zullen in perioden zonder regenval de oudere exemplaren van een groep een meer uitgesproken hygrofane verkleuring vertonen. Deze verkleuring is nog altijd omkeerbaar in tegenstelling tot verkleuring te wijten aan een verouderingsproces als zodanig.
3. Aandachtspunt: aanhechting van de plaatjes
Vergelijk hoe bij volgende soorten de plaatjes zijn aangehecht aan de steel:
3.1 - Geringde ridderzwam (Tricholoma cingulatum) |
|
Tielrode, Roomacker, 9-nov-2010 |
Bij ridderzwammen zijn de plaatjes met een kenmerkende uitbochting (“ringgracht”) aangehecht. Dat kenmerk is minder uitgesproken of ontbreekt bij schijnridderzwammen:
3.2 - Paarse schijnridderzwam (Lepista nuda) |
|
Belsele, Goudenleeuwwijk, 4-dec-2006 |
Ook bij trechterzwammen (genus Clitocybe) komen de plaatjes een heel eind tegen de steel. De Nevelzwam behoort tot dit genus (hoewel vroeger tot het genus Lepista gerekend):
3.3 - Nevelzwam (Clitocybe nebularis) |
|
Sint-Gillis-W., Stropersbos, 3-nov-2005 |
Bij trechterzwammen en schijntrechterzwammen behoren ook soorten met aflopende plaatjes.
Bij de botercollybia (zie 2.1) lijken de plaatjes niet tegen de steel te komen, hoewel ze gans bovenaan nog kort zijn aangehecht. Sommige genera kenmerken zich door volledig afstaande plaatjes, bv. hertenzwammen (genus Pluteus).
4. Aandachtspunt: bijzondere steelkenmerken
4.1 - Bij hoger vermelde soorten |
|
De streepsteelmycena (zie 1.3) is de enige mycenasoort met zulke steeloppervlakte. Uitvergroot: |
|
Fopzwammen (zie 1.5) zijn uiterlijk erg variabel maar de steeloppervlakte vertoont een kenmerkende vezelstructuur die helpt bij de identificatie op het terrein: |
De geringde ridderzwam (zie 3.1) dankt haar naam aan de ring rond de steel en vormt daarmee een uitzondering bij ridderzwammen.
Verschil in ringontwikkeling helpt ook valse en echte kopergroenzwam te onderscheiden (naast het feit dat de valse eerder voorkomt op relatief voedselrijke plaatsen met meer belichting). Beide soorten vertonen op de steel onder de ringzone een vlokkig-beschubde oppervlakte.
4.2 - Echte kopergroenzwam (Stropharia aeruginosa) |
|
Belsele, naaldbos Kouterstraat, 7-okt-2007 | Sint-Gillis-W., Stropersbos, 24-nov-2010 |
4.3 - Valse kopergroenzwam (Stropharia caerulea) |
|
Tielrode, Roomacker, 4-okt-2010 |
Ook kenmerken van de steelvoet kunnen bij bepaalde soorten bijdragen tot identificatie: bv. verdikking, aanwezigheid van een beurs, of zoals hieronder, een zichtbaar deel van de zwamvlok:
4.4 - Gewoon donsvoetje (Tubaria furfuracea) |
||
Tielrode, Roomacker, 9-okt-2010 | Tielrode, Roomacker, 4-okt-2010 |
5. Aandachtspunt: poriëngrootte bij gaatjeszwammen
Vergelijk dit gegeven bij onderstaande soorten:
5.1 - Roodporiehoutzwam (Daedaleopsis confragosa) |
||
grote, langwerpige poriën, |
||
Sint-Gillis-W., Stropersbos, 20-sep-2010 |
5.2 - Gewoon elfenbankje (Trametes versicolor) |
||
2-4 poriën per mm |
||
Sint-Gillis-W., Stropersbos, 27-okt-2006 |
5.3 - Berkenzwam (Piptoporus betulinus) |
||
3-4 poriën per mm |
||
Sint-Gillis-W., Stropersbos, 30-okt-2005 |